Volgens Milieudefensie verzuimt ING te handelen naar de klimaatovereenkomst van Parijs. Hoewel er nog geen uitspraak is, toont de zaak een verwachting in de samenleving: organisaties die de klimaattransitie volgens onder andere Milieudefensie tegenwerken moeten zich verantwoorden. Het werpt een fundamentele vraag op voor de advocatuur en andere zakelijke dienstverleners: kun je grote vervuilers nog (juridisch) bijstaan? We bespreken het met twee experts: Jasper Teulings, Director Strategic Litigation at CIFF Climate en voorheen General Counsel van Greenpeace, en Jan Broekhuizen, lid van de Algemene Raad (het bestuur) van de Nederlandse orde van advocaten en partner bij Kennedy Van der Laan.
Jasper Teulings schreef samen met Danny Hoekzema een artikel in het FD naar aanleiding van de ING-zaak. Hieruit rolt de vraag of advocatenkantoren niet ook een verplichting hebben om te handelen naar het klimaatakkoord? Moeten die niet ook naar een advised emission stack? De achtergrond is helder: er is een policrisis. Zes van de negen planetaire grenzen worden op dit moment al structureel overschreden. Klimaatverandering leidt tot grootschalige mensenrechtenschendingen. Er is nog zes jaar om de uitstoot mondiaal te halveren en dat lukt alleen maar als iedereen een steentje bijdraagt.
Inmiddels is er ook een wettelijke norm voor overheden en bedrijfsleven om in beweging te komen: de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Studenten – toekomstige werknemers – stellen kritische vragen, Londense advocatenkantoren zijn zelf in actie gekomen en de Europese orde van advocaten heeft klimaatrichtlijnen opgesteld.
Maatschappelijke waarde
Binnen de Nederlandse orde van advocaten is Jan Broekhuizen onder andere verantwoordelijk voor dit thema. Hij herkent de noodzaak om te handelen. De tijd is voorbij dat ‘wat niet bij wet verboden is’ acceptabel was. Er is een discussie over regels versus maatschappelijke waarde. Wat vinden we met elkaar belangrijk en hoe hebben we ons te gedragen? Klimaatverandering is echt, fundamentele mensenrechten worden bedreigd en de transitie is broodnodig. De vraag specifiek voor de advocatuur is: hoe positioneren we ons in het samenspel van maatschappelijke waarden, rechten, regulering en het private belang van onze cliënten.
Broekhuizen vindt het van belang om binnen die discussie onderscheid te maken. Er zijn zowel rechtsstatelijke beginselen als maatschappelijke opvattingen over wat we met zijn allen belangrijk vinden. De stelling ‘elke verdachte heeft recht op een advocaat’ is bijvoorbeeld een belangrijk principe, maar ook een platitude. Er zit meer achter. Het principe op zichzelf biedt geen criterium op basis waarvan er keuzes te maken zijn in die positioneringsdiscussie. Een advocaat kan en moet daar zelf afwegingen in maken. Als dat in onvoldoende mate gebeurt, moet de advocatuur dan gereguleerd worden vanuit maatschappelijke redenen? En hoe? Het risico op bevoogding is hierbij groot. Het uitgangspunt moet zijn dat niemand, en dus ook de staat niet, een monopolie heeft op de vraag welke belangen in de publieke ruimte gekend of verdedigd mogen worden. In een rechtsstaat met een onafhankelijke advocatuur mag ieders belang gewogen worden. Daarnaast komt nog de vraag tot wie eventuele regulering zich richt. Tot de advocaat als professional of tot het kantoor als organisatie? Advocatenkantoren zijn bedrijven als alle anderen, en hebben zich dus aan regels te houden. Maar tegelijkertijd werken daar mensen met een specifieke rol binnen de rechtsstaat. Broekhuizen onderstreept dat de Nederlandse orde van advocaten als landelijke publiekrechtelijke beroepsorganisatie beleid maakt voor de advocaat en niet voor het kantoor
Niets doen is geen optie
Inmiddels worden er ook door de advocatuur zelf methodieken ontwikkeld om antwoorden te vinden, zoals Legal Charter 1.5 Dit is een initiatief ontwikkeld door een aantal internationale advocatenkantoren gebaseerd op 8 principes waar deelnemende kantoren zich publiekelijk aan commiteren. Hierbij wordt het portfolio van een kantoor door een klimaatlens bekeken met oog voor emissies en transitieplannen. Dat leidt tot een waardering met een bepaalde kleurcode. Code rood is bijvoorbeeld een nieuw fossiel project, oranje zijn zaken als vlees- en melkveeprojecten, en geel zijn klanten die in transitie zijn. Zo ontstaat er een prismawerking waarbij alle kleuren gaandeweg worden afgebogen met behulp van bestaande transitieplannen. Voor een advocatenkantoor kan het zakelijk heel aantrekkelijk zijn om zich intrinsiek met dit soort zaken bezig te gaan houden, omdat er nu eenmaal een wettelijk norm aankomt waar alle (grote) bedrijven mee aan de slag moeten.
Er is op dit vlak nog een lange weg te gaan. Belangrijk om hierbij te realiseren is dat de advocatuur een ander organisme is dan bijvoorbeeld de pensioenfondsen die transitieplannen kunnen afdwingen door te dreigen met het stoppen van financiering. Daarnaast is het de vraag of de waarborgen voor de advocatuur uit de procespraktijk niet te ver worden doorgetrokken in de commerciële adviespraktijk, waar de aanpak van de Legal Charter 1.5 interessant kan zijn. Een ander punt is dat pas sinds kort de soft laws vervangen zijn door een verplichtende vorm van regulering die op grotere advocatenkantoren van toepassing is. Hierbij gaat het niet over de individuele advocaat en is het risico op bevoogding ook minder groot.
Dat is geen vergelijking, maar ook de advocatuur moet soms wakker geschud worden.
Benieuwd naar onze volgende GoedeMorgen Legal People? Meld je hier aan voor onze volgende online sessie.